zaterdag 21 september 2013

“Pand met tuitgevel. Oorspronkelijk raam. Ondergevel gewijzigd”

... een uitgebreide omschrijving van een rijksmonument uit het register van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De opdrachtgever dacht altijd dat het een halsgevel heette, terwijl het in werkelijkheid gaat om een klokgevel.
Nu zijn de meeste gevels vrij eenvoudig te benoemen maar worden de tuitgevel, halsgevel en klokgevel nog al eens door elkaar gehaald. Dit geld eveneens voor de hals-en “Vingboonsgevel”, genoemd naar de architect Philips Vingboons (1607-1678).

De tuitgevel is een gevel dat de schuine dakvlakken in rechte lijn volgt en eindigt aan de bovenzijde met een smalle rechthoekige hals, de tuit. Over het algemeen is de tuitgevel afgedekt met een rollaag of vlechtwerk van metselwerk. Soms is het ook met een houten afdekking te zien waarbij schuingeplaatste latjes voor het afwateren naar de dakzijde zorgen. 
De klokgevel lijkt hier op echter zwenken de twee schuine zijde in en is er geen tuit aanwezig. In veel gevallen wordt de top afgedekt door een gebogen fronton. Hierdoor krijgt het nog meer de klokvorm. Echter is deze niet altijd (meer) aanwezig.
Als we spreken over een halsgevel, dan is het middendeel van de gevel hoger opgetrokken. De hals. Aan weerszijde zijn natuurstenen elementen (klauwstukken) aangebracht en de bovenzijde afgedekt met een fronton. Men spreekt van een Vingboonsgevel als de halsgevel pilasters heeft die over twee of drie verdiepingen doorgaan, en ook de hals geflankeerd wordt door twee pilasters*.
Oude hals- en trapgevels zijn in de 18e en 19e eeuw vaak verbouwd tot tuitgevels.*




* Bron: Haslinghuis, dr. E.J en dr. ing. H. Janse: “Bouwkundige Termen, verklarend woordenboek van de westerse architectuur en bouwhistorie” ; Primavera Pers Leiden 2005, p188/189  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten