Nu zijn
de meeste gevels vrij eenvoudig te benoemen maar worden de tuitgevel, halsgevel
en klokgevel nog al eens door elkaar gehaald. Dit geld eveneens voor de hals-en
“Vingboonsgevel”, genoemd naar de architect Philips Vingboons (1607-1678).
De
tuitgevel is een gevel dat de schuine dakvlakken in rechte lijn volgt en
eindigt aan de bovenzijde met een smalle rechthoekige hals, de tuit. Over het
algemeen is de tuitgevel afgedekt met een rollaag of vlechtwerk van metselwerk.
Soms is het ook met een houten afdekking te zien waarbij schuingeplaatste latjes voor het afwateren
naar de dakzijde zorgen.
De klokgevel lijkt hier op echter zwenken de twee schuine
zijde in en is er geen tuit aanwezig. In veel gevallen wordt de top afgedekt
door een gebogen fronton. Hierdoor krijgt het nog meer de klokvorm. Echter is
deze niet altijd (meer) aanwezig.
Als we
spreken over een halsgevel, dan is het middendeel van de gevel hoger opgetrokken.
De hals. Aan weerszijde zijn natuurstenen elementen (klauwstukken) aangebracht
en de bovenzijde afgedekt met een fronton. Men spreekt van een Vingboonsgevel
als de halsgevel pilasters heeft die over twee of drie verdiepingen doorgaan,
en ook de hals geflankeerd wordt door twee pilasters*.
Oude
hals- en trapgevels zijn in de 18e en 19e eeuw vaak
verbouwd tot tuitgevels.*
* Bron: Haslinghuis,
dr. E.J en dr. ing. H. Janse: “Bouwkundige Termen, verklarend woordenboek van
de westerse architectuur en bouwhistorie” ; Primavera Pers Leiden 2005, p188/189
Geen opmerkingen:
Een reactie posten